6.1 C
Staphorst
dinsdag 19 maart 2024

Rouvoet: ‘Rabbae streed onvermoeibaar tegen onrecht’

Gisteren werd oud-politicus Mohamed Rabbae in Amsterdam volgens de islamitische traditie begraven.

Voordat Rabbae ter aarde werd gelegd, werd vooraf in een besloten kring afscheid van hem genomen door familie, vrienden en oude bekenden met wie Rabbae samen heeft gewerkt tijdens zijn maatschappelijk en politiek carrière.

Een van de sprekers tijdens de afscheidsceremonie was oud-minister André Rouvoet (ChristenUnie). Hieronder leest u zijn bijdrage.

Mijn eerste parlementaire kennismaking met Mohamed was tamelijk deprimerend. Een week na onze beëdiging als Kamerlid, in mei 1994, hielden we in een debat allebei onze maidenspeech, het eerste optreden in de grote zaal. Ik had me nog zo voorgenomen het als nieuw Kamerlid helemaal anders te doen dan gebruikelijk en mijn bijdragen niet van papier voor te lezen, maar uit het hoofd te spreken. Maar op die woensdag 25 mei durfde ik het niet aan, in dit debat dat heel spannend beloofde te worden. Het onderwerp: de IRT-kwestie… Vooraf moest ik mij laten uitleggen waar die afkorting eigenlijk voor stond… In een bomvolle zaal, waar een zinderende spanning hing, omdat het lot van de ministers Van Thijn en Hirsch Ballin aan een zijden draadje hing, las ik – behoorlijk gespannen – mijn bijdrage van papier voor. Mohamed kwam zonder papier naar voren en sprak uit het hoofd… ik beneed en bewonderde hem erom.

Zijn oordeel over de ministers was niet mals. Zijn eerste zin luidde: “ik sta hier tegenover twee ministers die ik op een aantal belangrijke momenten zeer gewaardeerd heb”; maar – zo zei hij – dat zou niet ten koste gaan van de politieke zuiverheid in het debat. Je voelde de bui al hangen…, zeker toen hij in zijn tweede zin sprak van “een aanfluiting” en meteen maar concludeerde dat hun optreden “volstrekte afkeuring” verdiende. Het zou zomaar kunnen zijn dat Ed van Thijn in het bijzonder op Mohamed doelde, toen hij in zijn boek ‘Retour Den Haag’ over dit debat schreef hoe bizar het was dat nieuwe Kamerleden, “van wie de schoenen nog kraakten”, hem voor rotte vis uitmaakten, waarna de Kamervoorzitter de vergadering schorste en de minister achteraan de rij mocht aansluiten om de spreker te feliciteren met zijn maidenspeech!

Later werd mij duidelijk dat dit hem typeerde: stellig in zijn opvattingen, fel in bewoordingen, in zijn debatstijl radicaal, zonodig compromisloos, maar alleen ten aanzien van zaken die fundamenteel voor hem waren. En dus ook zonder aanzien des persoons. Of het nu ging over de rechtsstaat, het integratiebeleid, onderwijs of discriminatie. Niet om te polariseren, maar eenvoudigweg omdat je over je principes niet kunt onderhandelen. Een politieke opstelling die ik als christen-politicus herkende en waardeerde.

En terzijde: in het Kamerelftal voetbalde hij zoals hij debatteerde, maar altijd op de bal…

Een half jaar later werden Mohamed en ik benoemd in de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, de commissie-Van Traa, oftewel: de IRT-enquête. Daar leerden wij elkaar echt kennen. En waarderen. De uitdaging van de commissie was het vinden van een balans tussen een effectieve bestrijding van de georganiseerde misdaad en bescherming van de rechtsstaat. Er kon geen twijfel bestaan over de principiële positiekeuze van Mohamed. Dat kleurde zijn inbreng in de interne discussies en zijn bijdrage aan de openbare verhoren, waar wij op de rechterflank gebroederlijk naast elkaar zaten, Mohamed weliswaar links van mij.

Ook hier was hij, wanneer het om voor hem wezenlijke kwesties ging, stellig, fel, radicaal en moeilijk te bewegen tot een compromis. Doorlaten van drugs? Criminele burgerinfiltranten? Hij kon er eigenlijk niet bij dat je dat zelfs maar kon overwegen. De overheid hoort zich aan de wet te houden, de rechtsstaat hoog te houden en boeven te vangen met inachtneming van wet- en regelgeving.

U begrijpt: in een politiek breed samengestelde commissie, waarin je tot gezamenlijke conclusies en aanbevelingen moet komen, was Mohamed niet de makkelijkste.

Ik herinner mij dat ik in de eindfase van onze besprekingen op de gang lange gesprekken met hem had om hem van een minderheidsstandpunt te weerhouden. Dat lukte, ook doordat ik inhoudelijk dicht bij hem stond en begreep wat voor hem principieel en onopgeefbaar was. Overigens kwam er uiteindelijk in het eindrapport op de meest omstreden issues tóch een minderheids-standpunt, maar dan één waarin juist meer ruimte werd gegeven aan politie en justitie dan de rest van de commissie aanvaardbaar vond (het ‘nootje Koekkoek’); dit tot ongeloof en zelfs verontwaardiging van Mohamed.

Mohamed en ik verschilden in veel opzichten van elkaar, zeker ook in politieke visie en standpunten. Toch herkenden we ook het nodige in elkaar, zoals de rol van het geloof in onze levens. Het islamitische geloof bij hem, het christelijke geloof bij mij. Ik bewaar dierbare herinneringen aan onze gesprekken, ook bij hem thuis in Maarssen, samen met jou, Liesbeth (echtgenote Mohamed Rabbae, red.), en met mijn Liesbeth (echtgenote André Rouvoet, red.). Mohamed wilde het hoe en waarom begrijpen van mijn keuze om politiek te bedrijven vanuit mijn geloofsovertuiging, als lid van een uitgesproken christelijke partij, terwijl hij zelf heel bewust scheiding aanbracht tussen zijn geloof en zijn politieke optreden; hij zei: “ik spreek in de Kamer niet als moslim, maar als GroenLinkser”. En dat probeerde ik dan weer te begrijpen als gereformeerde jongen.

Mohamed Rabbae. Foto: ANP.

We spraken over grondrechten, democratie en rechtsstaat, over godsdienstvrijheid wereldwijd, over kerk en moskee. En ja, ook over zijn geschiedenis in en met Marokko. In die gesprekken leerde ik die andere kant van hem kennen: hoffelijk, humoristisch, belangstellend, zachtmoedig, mild. En hij hield ervan om te plagen en geplaagd te worden.

En zo zijn we politieke vrienden geworden. Onze begroeting luidde meestal: ‘ha, makker!’ Na onze gezamenlijke Haagse tijd, die in 2002 eindigde met het vertrek van Mohamed uit de Kamer, hadden we niet heel vaak contact meer. Maar als we elkaar tegenkwamen hadden we het goed. In 2020 heb ik hem opgezocht in het verpleeghuis in Huizen. Veel was hem ontglipt; maar af en toe brak een herinnering door de mist in zijn geheugen heen en daarmee ook de glimlach. De commissie-Van Traa was hij beslist níet vergeten en hij noemde uit zichzelf de nodige namen uit die gedenkwaardige periode.

In september vorig jaar, zo’n 25 jaar na dato, hebben we als oud-leden en stafleden een reünie gehouden, op een prachtige dag in Scheveningen. Wat ben ik dankbaar dat Mohamed daar – broos en kwetsbaar, maar toch – bij heeft kunnen zijn en veel oude bekenden heeft kunnen ontmoeten! Sharif (zoon Mohamed Rabbae, red.) kan getuigen hoezeer hij ervan genoten heeft. En wij ook!

Het bericht van zijn overlijden kwam vorige week niet helemaal onverwacht. En toch ook wel. Het ontroerde mij en alle betrokkenen van de commissie-Van Traa. Het is ook namens hen dat ik hier sta en mijn respect betuig voor deze ‘onvermoeibare strijder tegen onrecht’, maar vooral dus vóór gerechtigheid, democratie en de rechtsstaat. En mijn dierbare collega en politieke vriend, Mohamed Rabbae.

Liesbeth, jullie als kinderen, familie, ik wens – of, zoals we in mijn wereld zeggen: ik bid jullie kracht en moed toe om zonder hem verder te gaan.

André Rouvoet was in het kabinet-Balkenende IV minister voor Jeugd en Gezin en vicepremier. Tegenwoordig is hij voorzitter van GGD GHOR Nederland (de landelijke koepel van de GGD’en).