In het gepolariseerde debat tussen de gelovigen en ongelovigen gebruiken niet-gelovigen de vrijheid van meningsuiting als wapen om de gelovigen tot diep in hun wezels te beledigen en te kwetsen.
Het lijkt wel alsof de niet-gelovigen wraak nemen op wat de gelovigen de niet-gelovigen hebben aangedaan in de middeleeuwen. In plaats van brandstapels worden de gelovigen nu op de brandstapel genaamd social media verketterd en soms gebrandmerkt.
De ongelovigen zijn tot de conclusie gekomen dat zij met geldige argumenten het debat over religie niet kunnen voeren met de gelovigen, en andersom. Daar waar argumenten ontbreken begint het schreeuwen, beledigen en kwetsen, over en weer.
Het debat, of wat er van over is, begint aardig te lijken op een gevecht tussen maatschappelijk fundamentalisten die koste wat kost de tegenstander knock-out willen slaan.
In hun strijd tegen de moslims gebruiken de ongelovigen (geholpen door niet-moslims) de vrijheid van meningsuiting voornamelijk om de profeet Mohammed, vaak via spotprenten, aan te vallen. Dit omdat zij weten dat het erg gevoelig kan liggen bij veel moslims. Tegenstanders van de moslims kiezen voor spotprenten, omdat zij weten dat dit onder de vrijheid van meningsuiting valt, een groot goed in het Nederland.
Sinds kort richten de ongelovigen ook hun pijpen op de orthodoxe christenen, katholieken en protestanten. Zij worden aangevallen op het moeten accepteren van homoseksuelen en het homohuwelijk, dat bij wet erkend is.
Beiden groepen doen keer op keer een beroep op de regering om in te grijpen. Vaak kan de regering hier niks aan doen. Politici hebben vaak begrip voor gekwetste gevoelens, maar meer dan begrip tonen kunnen zij niet doen. Vaak uit angst voor populistische bewegingen, maar ook vaak om de rechtsstaat te beschermen.
De vrijheid van meningsuiting aan banden leggen bij wet zal in Nederland niet gebeuren. Wat wel kan is dat na de verkiezingen, partijen in het regeerakkoord antwoord moeten geven op het gepolariseerde, maatschappelijke debat tussen moslims, niet-moslims en ongelovigen.
Gelovigen kunnen zeker leren van ongelovigen, zoals rekening houden met andere perspectieven en dat iets als “de waarheid” niet bestaat. De ongelovigen kunnen ook iets leren. De vrijheid van meningsuiting is geen wapen om oorlog mee te voeren tegen de gelovigen en hun religies.
Het is onjuist om te beweren dat religies uitsluitend kwaad hebben gedaan.