De meeste moslims die tegenwoordig in Europa leven hebben de nationaliteit aangenomen van een van de Europese staten. Een ander deel van hen verblijft hier op basis van een visum.
Beide groepen zijn uiteraard verplicht tot volledige loyaliteit aan het land dat hen huisvesting biedt en beschermt, en tot gehoorzaamheid aan de wetten van dat Europese land. Daarover mag geen enkele twijfel bestaan.
Toch zijn er nog steeds fuqahâ -imams- die van mening zijn dat voor een moslim alleen tijdelijk verblijf in Europa is toegestaan, terwijl residentie (iqâma) en naturalisatie (tajannus) zijn verboden. Tegen imams in Nederland die deze ideeën aanhangen zeg ik dat zij in strijd handelen met de Nederlandse soevereiniteit en wetgeving wanneer zij zulke ideeën hier in of buiten de moskeeën verkondigen, en dat zij zo spoedig mogelijk moeten terugkeren naar hun land van origine.
Sinds de dekolonisatie en het ontstaan van de Verenigde Naties zijn vrijwel alle staten van de wereldgemeenschap verbonden door een netwerk van verdragen en allianties. Ook alle staten met een islamitische meerderheidsbevolking, inclusief de IOC (Islamic Conference Organisation = Munazzamat al-Mu’tamar al-Islami), verbonden zijn met alle westerse staten in dit netwerk.
De belangrijkste betekenis van dit netwerk aan verdragen is dat de basis van de internationale relaties vrede is, dus niet oorlog. Dit geldt ook voor de relaties tussen de staten van de islamitische wereld en de westerse staten. Dit betekent dat in de huidige tijd geen plaats meer is voor de gedachte dat de wereld zou bestaan uit twee gedeelten, namelijk een “Gebied van de Islam” (Dâr al-Islâm) en een “Gebied van de Oorlog” (Dâr al-Ḥarb, ook wel genaamd Dâr al-Kufr, “Gebied van het Ongeloof”). Deze klassieke gedachte is nauw verbonden aan de opvatting dat de gehele wereld door de Jihâd zou moeten worden overwonnen.
Maar in de huidige tijd is geen plaats meer voor deze gedachte, en blijft slechts de doctrine van de “verdedigende jihad” over (al-jihâd al-difâ῾î). Voor de doctrine een “aanvallende jihad” (al-jihâd al-hujûmî) is in de huidige tijd geen enkele plaats. Terroristische aanslagen in Europa worden soms verdedigd als “martelaars-acties” (῾amaliyyât istishhâdiyya) ten dienste van de “verdedigende jihad” in andere landen, bijvoorbeeld in Afghanistan, Syrië of Palestina.
Imams die dergelijke ideeën hier verspreiden maken zich schuldig aan medewerking aan terroristische aanslagen en moeten streng worden bestraft en het land uitgezet.
De Nederlandse Grondwet en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Politieke Rechten zijn de belangrijkste grondslagen van de Nederlandse staat en samenleving. Deze documenten en de daarop gebaseerde rechtspraak bepalen in vergaande mate de vrijheden van de mensen in Nederland evenals de grenzen van deze vrijheden.
Voor imams die in Nederland werkzaam zijn is van groot belang om deze documenten en de daarop gebaseerde rechtspraak te bestuderen. Hun positie en de grenzen van hun handelingsvrijheid worden daardoor sterk bepaald. Ditzelfde geldt voor de positie van de islam als godsdienst. Hierna zal ik ingaan op de drie belangrijkste vrijheden die in deze documenten worden vermeld.
Vrijheid van godsdienst betekent binnen de Europese en Nederlandse context dat iedereen de vrijheid heeft om de godsdienst van zijn keuze aan te hangen, maar ook om deze te verwerpen. Mensen hebben ook het recht om geen enkele godsdienst aan te hangen. Tegenwoordig zegt een belangrijk percentage van de inwoners van Nederland geen enkele godsdienst aan te hangen.
De Europese definitie van “godsdienst” is sterk gevormd in de tijd van de Franse Revolutie, toen de maatschappelijke en politieke macht van de Kerk werd gebroken en de heersende wetgeving werd geseculariseerd, binnen het kader van de scheiding van godsdienst en staat. Deze historische ontwikkelingen hebben ook zeer belangrijke gevolgen voor Nederland gehad.
De godsdienst waarvoor de vrijheid van de Grondwet geldt, bestaat uit het geloof, de rituelen, de ethiek en de spiritualiteit. Er bestaat echter geen vrijheid om religieuze wetten van maatschappelijke aard toe te passen. In islamitische termen kunne we stellen dat de geloofsleer (῾aqida), de rituele voorschriften (῾ibâdât), de ethiek (akhlâq) en de spirituele zaken (rûḥâniyyât) op vrijheid aanspraak kunnen maken. Maar dit geldt niet voor de sociale voorschriften van de islam (de mu῾âmalât).
Het heersende principe is dat de wet voor iedereen dezelfde. Geen enkel verschil krachtens godsdienst is toegestaan. Daarom bestaat geen ruimte voor het islamitische familierecht (evenmin voor het christelijke en joodse of hindoeïstische familierecht).
Het is bijvoorbeeld een geestelijk ambtsdrager, dus ook een imam, niet toegestaan een religieus huwelijk te sluiten voordat de betrokken echtgenoten een civiel huwelijk hebben gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Overtreding van deze wettelijke bepaling, welke geregeld voorkomt in Nederland, leidt tot ernstige problematisering van de relatie tussen overheden in imams, en tot verslechtering van hun positie binnen de Nederlandse samenleving als geheel.
De wetgeving is, zoals ik reeds opmerkte, geseculariseerd, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het eerste artikel van onze Grondwet, waarin de gelijkheid van alle mensen voor de wet wordt benadrukt en discriminatie wegens godsdienst, afkomst, huidskleur en dergelijke uitdrukkelijk wordt verboden.
Vrijheid van godsdienst betekent onder andere ook dat religieuze groepen de vrijheid hebben om hun godsdienstige instituties zoals moskeeën op te richten en hun eigen geestelijke leiders, zoals imams, te kiezen, te benoemen en ook op te leiden.
Wanneer deze imams uit het buitenland worden gehaald en zij krachtens een werkvisum Nederland binnenkomen, heeft overheid uiteraard het recht om een onderzoek in te stellen naar de betrokken persoon alvorens deze het gevraagde visum te verstrekken.
Overtreding van de verplichting tot eerbiediging van de Nederlandse wetgeving en loyaliteit aan de Nederlandse staat, die aan dit visum is verbonden. Leidt tot uitzetting van de imam in kwestie. Dit is in de afgelopen jaren verschillende keren gebeurd.
Vrijheid van meningsuiting wordt beschouwd als een kostbaar recht. Maar ook dit recht is niet onbegrensd, zoals onder andere uit de recente rechtszaak tegen de politicus Geert Wilders is gebleken. Deze had in een verkiezingsbijeenkomst gepleit voor “minder Marokkanen” in Nederland. De rechter beschouwde zijn oproep als een “belediging van een groep mensen”, evenals “het aanzetten tot discriminatie”, in dit geval van de groep van inwoners van Nederland met een Marokkaanse achtergrond.
Het is in Nederland dus verboden om groepen van mensen te beledigen, bijvoorbeeld de moslims, de joden, de zigeuners, enzovoort. Daarentegen is het niet verboden om kritiek uit te oefenen op ideologieën en godsdienstige stelsels, zoals bijvoorbeeld het socialisme, het christendom, de islam, enzovoort.
Dit geldt ook voor uitspraken die met name door gelovigen als sterk beledigend worden ervaren, bijvoorbeeld ten aanzien van de profeet van de islam, de koran, enzovoort. Dezelfde Wilders maakte enkele jaren gelden een film, “Fitna” genaamd, met een reeks van beledigende uitspraken over de profeet van de islam en de koran, maar werd door de rechter van elke aanklacht vrijgesproken.
In Europa, en ook in Nederland, wordt deze vrijheid ook als essentieel onderdeel van de vrijheid van de kunstenaar beschouwd. Ik zou hier een lange reeks van voorbeelden kunnen noemen. Ik herinner niet alleen aan de Rushdie-affaire, maar ook aan de moord op de filmmaker Theo van Gogh. Beide kunstenaars hadden in hun uitspraken zware kritiek en sterk beledigende beelden over de islam, de profeet van de islam en de koran gebruikt.
Ik herinner aan de aanslag in Parijs op de medewerkers van het satirische blad Charlie Hebdo en aan de bedreigingen van de Deense karikaturist Westergaard, die de profeet afbeeldde met een bom als tulband. De vrijheid van de kunst wordt als een essentieel onderdeel gezien van de westerse cultuur, en gelovigen, ook gelovige moslims en hun imams, zullen dit als een realiteit moeten accepteren, waarmee ze zullen moeten leren leven.
Vrijheid van onderwijs wordt beschouwd als een kostbaar goed, waarvoor in de Nederlandse geschiedenis met name christelijke groepen hebben gestreden. Andere religieuze groepen, zoals joden en moslims, genieten hetzelfde recht, en we zijn er getuige van geweest hoe de afgelopen dertig jaar een netwerk van islamitische scholen is ontstaan die voor 100% door de staat worden gefinancierd. Natuurlijk is de kwaliteit van het gegeven onderwijs onderworpen aan geregelde inspectie, en dit geldt ook voor het godsdienstonderwijs.
Opvattingen die strijdig zijn met de Nederlandse Grondwet worden uiteraard niet getolereerd. We zien overigens dat onder de talrijke studenten van islamitische achtergrond aan Nederlandse universiteiten geen belangstelling blijkt te bestaan om hun studie aan een islamitische universiteit te verrichten.
De beide zogenaamde islamitische “universiteiten” die in Rotterdam bestaan, zijn eigenlijk geen universiteiten maar instellingen waar islamitische studies op het niveau van HBO wordt beoefend.
De naam universiteit heeft betrekking op een instelling van hoger onderwijs in verschillende faculteiten, zoals geneeskunde, talen, rechten, sociale wetenschappen en dergelijke. De beide islamitische “universiteiten” in Rotterdam hebben hiermee niets te maken.
De rol van de imams bij de bestrijding van extremisme is op korte termijn de eerbiediging van de regels van de Nederlandse wet en samenleving . Op langere termijn worden zij uitgedaagd om een boodschap van de islam te formuleren die beter aansluit bij de situatie in de westerse wereld, inclusief Nederland.
Prof . Dr. Pieter Sjoerd van Koningsveld, emeritus hoogleraar islamstudies, Universiteit Leiden. Deze tekst sprak hij uit op 18 december jl. op uitnodiging van de Stichting Salam in Eindhoven tijdens de slotzitting van hun driedaagse trainingprogramma voor imams rond de bestrijding van extremisme.