De escalatie van radicalisme, geweld en burgeroorlogen in het Midden-Oosten, sinds het begin van de opstanden van de zogenoemde Arabische Lente in 2010, hebben een enorme tol geëist aan mensenlevens en welzijn.
De noodzaak om effectieve staten op te bouwen die de vrede schragen, grotere kansen en meer welvaart bieden, en de mensenrechten beschermen, had niet urgenter kunnen zijn.
Het geweld dat de afgelopen paar jaren is opgevlamd heeft al tot de dood van ruim 180.000 Irakezen en 470.000 Syriërs geleid. Bovendien zijn ruim 6,5 miljoen Syriërs ‘intern ontheemd’ en nog eens 4,8 miljoen Syriërs uit eigen land verdreven. Zij zijn vaak gemarteld in gevangenissen en vernederd in vluchtelingenkampen. Naar schatting 70 tot 80% van de slachtoffers bestaat uit burgers, vooral vrouwen en kinderen.
Volgens het Syrian Center for Policy Research is de helft van de vluchtelingen en de intern ontheemden nog geen achttien jaar oud. Dit trekt een enorme wissel op hun toekomstperspectief. UNICEF meldt dat 2,1 miljoen kinderen in Syrië en 700.000 Syrische vluchtelingenkinderen niet naar school gaan. In totaal 80.000 kindervluchtelingen in Jordanië ontberen iedere toegang tot onderwijs.
Maar al deze menselijke kosten zijn symptomen van een dieper probleem – en in tegenspraak met het volksgeloof is dat probleem niet de Islam. Het feit dat radicale islamisten of jihadisten moslim zijn betekent niet dat hun religie, om maar te zwijgen van hun etniciteit of hun cultuur, inherent gewelddadig zijn.
Kijkend naar het westerse nieuws is makkelijk te begrijpen waarom zo velen de Islam de schuld geven. Van de wreedheid van de Islamitische Staat (IS) in Syrië en Irak tot de terreuraanslagen die worden uitgevoerd door al-Qaeda en het stenigen van overspelige vrouwen op grond van de sharia in Afghanistan, wordt het geweld in het Midden-Oosten vrijwel altijd toegeschreven aan de religie. Als gevolg daarvan wordt de Islam dikwijls vooral als een bedreiging gezien.
Maar zoals de Canadese filosoof Charles Taylor uitlegt, is het werkelijke gevaar niet de Islam zelf maar het “blokdenken.” Islamitische extremisten vormen nog geen 0,5% van de mondiale moslimbevolking, maar hun kijk op de wereld domineert de mediaverslagen over de Islam en de politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Door voorbij te gaan aan de grote verschillen tussen de moslims onderling versterken dergelijke verslagen de enkelvoudige, simplistische kijk op de Islam. Dat is blokdenken. En, zoals Michael Griffin documenteert in zijn boek Islamic State: Rewriting History, wint dergelijk denken terrein, zowel in de Verenigde Staten als in Europa.
Als gevolg daarvan hebben velen de theorie van Samuel Huntington over een “botsing der beschavingen” omarmd, die veronderstelt dat de Islam in tegenspraak is met de moderniteit. Maar die veronderstelling negeert de ideeën en de invloed van de vroege hervormers van de Islam – figuren als Muhammad Abduh en Jamaleddin al-Afghani – die moslims overal blijven beïnvloeden.
De meest permanente invloed van de eerste hervormingsgolf was de vestiging van een salafi (conservatief-traditionalistische) beweging, die de moderne staat ging zien als een middel om het lot van de moslims te verbeteren. Vandaag de dag blijven islamitische denkers – zoals Abdolkarim Soroush uit Iran, Tahar Haddad uit Tunesië, Fazlur Rahman uit Pakistan, Fatema Mernissi uit Marokko, Qasim Amin uit Egypte, en Mahmud Muhammad Taha uit Soedan – de verbanden onderzoeken tussen het islamitische gedachtengoed en moderne waarden. Hoewel radicale islamisten zich hevig tegen hun werk verzetten, hebben deze denkers wereldwijd grote invloed uitgeoefend op generaties islamitische intellectuelen.
Niets van dit alles houdt in dat religie geen rol speelt in het geweld in het Midden-Oosten. Integendeel, dergelijk geweld – inclusief seksuele aanrandingen en het willekeurig afnemen van individuele en publieke vrijheden – is wijdverbreid en toont vele gezichten, als gevolg van de combinatie van religieuze overtuigingen, culturele tradities, ras en etniciteit, oorlog en politiek die invloed heeft op dat geweld. Zelfs de rekrutering van jihadistische strijders kan worden gezien als een vorm van religieus-gebaseerd geweld, net als kinderhuwelijken en eerwraak.
Maar niets daarvan betekent dat de Islam inherent gewelddadig is. Het nemen van je toevlucht tot vage – en dikwijls vooringenomen – culturele, religieuze of etnische verklaringen is een recept voor slecht doordachte actie of helemaal geen actie.
Wat het Midden-Oosten nodig heeft, zijn effectieve sociale en economische strategieën en beleidsinstrumenten om de ingewikkelde, niet-religieuze redenen achter het geweld aan te pakken – en de door en door niet-religieuze gevolgen ervan. Hoewel culturele, etnische en religieuze factoren wellicht in overweging moeten worden genomen, zijn zij niet de voornaamste oorzaken van de werkloosheid en de marginalisering.
Regeringen in het Midden-Oosten moeten zich toeleggen op het nastreven van stoutmoedig en creatief beleid dat is bedoeld om het ontoereikende onderwijs, de hoge werkloosheid en de diepgaande corruptie aan te pakken, die bijdragen aan het voeden van het geweld en de onrust in de regio. Dergelijke inspanningen moeten erop zijn gericht de democratisering, de economische ontwikkeling en het ontstaan van een sterke civil society en progressieve media te bevorderen. De sleutel is niet het “islamiseren” van ieder probleem, maar het ontwikkelen van echte beleidsoplossingen, die tegemoet komen aan de behoeften van mensen.
Onderwijs is uiteraard van cruciaal belang voor het succes hiervan: dit moet inclusiever van aard worden, om de kennis onder studenten van religies en culturen te vergroten. In bredere zin moeten scholen ook de scheiding van kerk en staat belichamen – en goed-beschermde religieuze vrijheid bieden – die nodig zullen zijn om een einde te maken op het op religie gebaseerde geweld in het Midden-Oosten.
Grootschalig geweld zoals zich dat in het Midden-Oosten voordoet, brengt individuen verwoestende schade toe, erodeert de kapitaalbasis, hindert de productiviteit en ondermijnt de economische groei. De invloed hiervan op politieke, sociale en economische structuren moet worden bekeken, en het vermogen van de staat om hieraan een bijdrage te leveren moet niet worden onderschat of over het hoofd gezien worden. Maar zolang de staat het beleid in religieuze termen giet of tracht te legitimeren, zal het geweld niet ophouden.
Moha Ennaji is hoogleraar Cultuurwetenschappen aan de universiteit van Fes en voorzitter van de Zuid-Noord Centrum voor Interculturele Dialoog en Migration Studies in Marokko. Zijn meest recente boeken zijn onder andere New Horizons van de islamitische diaspora in Noord-Amerika en Europa en de islamitische Marokkaanse migranten in Europa. Met dank aan Project Syndicate en Menno Grootveld.