Salafisme versus vrijheid: hoe beschermen we onze rechtsstaat?

0
176

Kinderen die leren om hun gezicht af te wenden als ze langs een kerk lopen. Kinderen die niet buiten spelen, plezier maken en leeftijdsgenootjes ontmoeten, maar lessen volgen in de streng salafistische leer.

Nederlandse jongeren die worden onderwezen in onverdraagzaamheid, die horen dat ze de kuffar, de ongelovigen moeten verafschuwen.

Dat verontrustende beeld schetste NRC Handelsblad eind vorig jaar in een artikel over een gesloten salafistische moskeegemeenschap in de Utrechtse wijk Overvecht. De stichting Al Fitrah maakte volgens het artikel de levens- en denkwijzen en de vrijheden van individuen onderschikt aan het gedachtegoed van enkele invloedrijke leiders. Gelovigen werden onder druk gezet en geïntimideerd vanwege hun individuele keuzes.

De AIVD constateerde vorig jaar dat het salafisme in Nederland groeit. Dat salafistische sprekers en organisaties steeds meer en steeds vaker de grenzen opzoeken van onze rechtsstaat. Dat baart zorgen, in de samenleving en in de Tweede Kamer. Zorgen over onverdraagzaamheid, het gebrek aan transparantie en onduidelijkheid over de doelen en activiteiten van veel salafistische organisaties in ons land. Zorgen en angst over het salafistisch gedachtegoed als potentieel voorportaal van radicalisering. Over het niet afkeuren of het soms zelfs legitimeren van geweld.

De beelden van de aanslagen in Parijs en de gruwelijkheden van ISIS in het Midden Oosten staan ons helder op het netvlies en vergroten die gevoelens van zorg en angst.

Maar er zijn ook voorbeelden uit eigen land van mensen die met de salafistische ideologie in de hand oproepen tot onverdraagzaamheid of geweld. Geweld tegen iedereen die anders gelooft of anders denkt. Maar ook voorbeelden van kinderen, zonder enige zelfbeschikking, die vanuit de geloofsovertuiging van hun ouders worden geïsoleerd van onze samenleving. Kinderen van wie de toekomst hier ligt, maar die niet worden grootgebracht met de onvoorwaardelijke kernwaarden van ons land. Kinderen die opgroeien met hun rug naar de samenleving. Die niet leren om zelf kritisch na te denken en eigen keuzes te maken. Jongeren die daardoor vatbaar zijn voor de kinderlokkers van het kwaad.

De angst en onzekerheid neemt ook bij moslims in ons land toe. Zij hebben zorgen vanwege de steeds hardere toon van het debat. Ze vragen zich af of ze in dit land nog wel openlijk moslim kunnen zijn. Zeker als ze horen dat tientallen moskeeën in ons land walgelijke dreigbrieven met hakenkruizen ontvangen waarin staat dat ze varkens zijn die binnenkort  ‘hoog bezoek krijgen’. Ook lezen zij de bizarre vacatureteksten van de grootste oppositiepartij waarin wordt gezocht naar Kamerleden met een afkeer van de islam. En ook zij zien de leider van deze partij vervolgens gekozen worden tot politicus van het jaar.

De moslims van Nederland vinden ons aan hun zijde als ze te maken hebben met moslimhaat of discriminatie. Als ze niet behandeld worden als individu maar worden weggezet als een kwaadaardige groep. Nederlandse moslims voelen de angst dat hun kinderen zich steeds verder vervreemd voelen van onze samenleving. Onze moslims verdienen bescherming tegen de griezels die zich beroepend op de islam op hun kinderen storten. Ze verdienen het dat we voorkomen dat hun kinderen ten prooi vallen aan ronselaars die hen met het salafistisch gedachtegoed als argument, verleiden om hun toekomst en talenten te vergooien voor een duister bestaan in het kalifaat van ISIS.

Salafisten vormen een minderheid onder de soennitische moslims in Nederland. Zij streven naar wat zij de ‘zuivere islam’ noemen. Hierbij richten ze zich op de morele heropvoeding, van de maatschappij, maar ook van de eigen geloofsgemeenschap. Democratie wordt afgewezen. Je kunt niet zeggen dat alle salafisten extremistisch zijn. Maar de ideologie zoals die door sommige van hen wordt aangehangen is doordrenkt van verhevenheid boven en onverdraagzaamheid tegenover alles en iedereen die anders denkt. In sommige gevallen wordt geweld voor dat doel gelegitimeerd.

De basis van onze rechtsstaat is de individuele vrijheid. De vrijheid om te zeggen en te denken wat je vindt. De vrijheid om eigen keuzes te maken en als individu behandeld te worden. Maar ook de vrijheid om te geloven wat je wilt, of om juist ongelovig te zijn. Niet voor niets is in onze grondwet verankerd dat het niet aan de overheid is om te bepalen wat iemand ten diepste voelt, vindt of gelooft. Die vrijheid geldt ook voor iemand die er een fundamentalistische geloofsopvatting op nahoudt.

Maar om die individuele vrijheid voor iedereen te kunnen beschermen is deze vrijheid niet onbeperkt. De overheid treedt niet op vanwege iemands religie of ideologie. De overheid treedt wel op tegen hen die hun geloofsovertuiging misbruiken om de vrijheden van anderen te beperken. Bijvoorbeeld als er sprake is van bedreiging, haatzaaien of het ronselen voor de gewapende strijd. Dan is er het strafrecht om op te kunnen treden.

Zo werden afgelopen december nog negen mannen en vrouwen door de rechtbank veroordeeld tot jarenlange celstraffen in de Haagse jihadzaak. Deze zaak kwam aan het rollen nadat ouders aangifte deden tegen een ronselaar in de Haagse Schilderswijk. Het OM startte een uitgebreid onderzoek naar deze man en zijn netwerk. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. Ook een aantal van zijn medeverdachten verdwijnen voor jaren achter de tralies voor deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk, haatzaaien en ronselen.

Dat is een helder en duidelijk signaal: als je probeert onze jongeren te vergiftigen met haat, als je probeert de toekomst en levens van onze jeugd kapot te maken, dan vind je het strafrecht op je weg. Datzelfde geldt bij het steunen of het faciliteren van terrorisme. Haatpredikers die van buiten de EU komen, ontzeggen we de toegang tot ons land. Organisaties die de wet overtreden kunnen worden aangepakt of zelfs verboden worden.

De activiteiten van salafistische organisaties bevinden zich vaak in het spanningsveld tussen verschillende grondrechten en vrijheden. Ze zijn lang niet altijd onwettig, maar vaak wel onwenselijk. Een voorbeeld is de situatie waarbij een omstreden prediker uit de EU, bekend vanwege zijn antisemitische en anti-sjiitische uitspraken, door een organisatie wordt uitgenodigd om te spreken op een congres. Een visum kan niet geweigerd worden, dat heeft deze prediker immers niet nodig aangezien hij uit een EU-land komt.

Toch kunnen we in zo’n geval wel degelijk intolerant tegenover intolerantie zijn. Zo kan een burgemeester publiekelijk stelling nemen tegen de komst van de prediker. Hij kan op basis van de openbare orde de conferentie afgelasten. Hij kan de uitnodigende organisatie confronteren met hun dubieuze gastspreker en de conferentie op de eerste rij bijwonen om vast te stellen of er strafbare uitlatingen worden gedaan.

Een recent voorbeeld hiervan is burgemeester Van Zanen van Utrecht. Een paar dagen na het verschijnen van het eerder genoemde NRC artikel ging hij in gesprek met het bestuur van Al Fitrah. Hij confronteerde hen met hun gebrek aan transparantie, met de verhalen over intimidatie en beperkingen van de individuele vrijheiden van de moskeegangers. Hij confronteerde hen ook met de impact die de lessen van de stichting ha
dden op de kinderen. En hij sprak hen aan op het gezamenlijk belang en de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een goede toekomst van deze kinderen.

Het had resultaat. Er werd afgesproken dat Al Fitrah meewerkte aan een onderzoek naar het pedagogische klimaat bij de lessen. Al Fitrah beloofde meer openheid. Zij zijn nu regelmatig met de gemeente in gesprek, vanuit een gezamenlijk belang. Daarmee is niet alles ineens opgelost, maar het is een eerste stap.

Ook heb ik ervaren dat naast het strafrecht altijd het aanspreken, confronteren en in gesprek gaan nodig zal blijven. In de zomer van 2010 zette toenmalig minister van Onderwijs Marja van Bijsterveldt de subsidie voor het Islamitisch College Amsterdam (ICA) stop. Het onderwijsniveau op de school was ondermaats. Het aantal leerlingen te laag. En dus moest het ICA zijn deuren sluiten. Ik was toen wethouder van jeugd en onderwijs in de hoofdstad.

Een paar maanden later trof ik een stapel van 97 brieven op mijn bureau. 97 identieke brieven afkomstig van ouders van leerlingen van het ICA. De ouders schreven me over hun angst dat er geen enkele andere school in Amsterdam zou zijn die een veilig klimaat bood voor hun islamitische kinderen. Want op al die andere scholen was er geen gebedsruimte, gymden jongens en meisjes samen en werd het dragen van een hoofddoek niet geaccepteerd, zo was de overtuiging.

In de brieven vroegen de ouders daarom toestemming om hun kinderen voortaan thuisonderwijs te laten volgen. Hoewel ouders op basis van een geloofsovertuiging vrijstelling van de leerplicht kunnen vragen, was ik geschokt door het verzoek. Bijna honderd Amsterdamse jongeren, havo en vwo leerlingen, met ieder hun eigen talenten en dromen, dreigden afgezonderd te raken van de samenleving waarin hun toekomst lag.

Een week later was ik op het ICA. Ik ging er op een podium in debat met een godsdienstleraar die zich had opgeworpen als woordvoerder van de verontruste ouders. Hij maakte de ouders bang door te betogen dat er geen enkel andere school in de hoofdstad was waar hun islamitische kinderen terecht zouden kunnen. Ik hield de ouders voor dat hun plan schadelijk was voor de toekomst van hun kinderen hier in Nederland. Dat die toekomst nooit in gevaar mocht komen door een geloofsovertuiging. Ik riep ze op om vooral zelf een kijkje te gaan nemen op die andere scholen. Het gesprek hielp, de meeste ouders zagen af van hun plannen voor thuisonderwijs.

Uiteindelijk vonden alle kinderen van het ICA, behalve die van de godsdienstleraar zelf, een plek op een andere school in Amsterdam. Een niet islamitische Amsterdamse school waar toch de islamitische identiteit van deze kinderen werd gerespecteerd. Waar ze met behoud van hun eigen waarden volwaardig onderdeel uitmaakten van de Nederlandse samenleving. Een paar maanden later bezocht ik een van de ICA-leerlingen op zijn nieuwe school. Ik vroeg hem hoe het beviel. Dat gemengd gymen vond hij niets, meisjes konden echt voor geen meter basketballen. Dat vonden de andere jongens in zijn klas trouwens ook.

Bij de voorbeelden uit Amsterdam en Utrecht draait het om hetzelfde principe. Namelijk dat we kinderen, onze kinderen, nooit mogen opgeven. Dat we nooit mogen wegkijken vanwege de keuzes die hun ouders maken. Ze onderstrepen ook het belang van het uitdragen van onze waarden. Niet als abstracte begrippen, maar expliciet en gericht aan individuen. Daarbij zijn lokale overheden, maar ook scholen, onmisbaar. Zij zien vaak het eerst waar actie nodig is, waar onverdraagzaamheid ontstaat en waar activiteiten plaatsvinden die zonder ingrijpen onwettig kunnen worden. Zij kennen de betrokkenen, kunnen het gesprek aangaan en tegengeluid bieden aan radicaal gedachtegoed.

Maar de voorbeelden laten ook de grote verantwoordelijkheid zien. De verantwoordelijkheid die gemeenten, scholen, maatschappelijke organisaties, de landelijke overheid, maar zeker ook de islamitische gemeenschappen in ons land hebben. Om deze taak aan te kunnen, moeten zij de juiste informatie hebben. Bereid zijn het gesprek aan te gaan over onze grondwettelijke vrijheden en waarden. Niet een muur optrekken maar juist de dialoog gaande houden, jongeren weerbaar maken.

We vragen daarmee als maatschappij veel van hen. Om ze te ondersteunen hebben we een handreiking gemaakt voor gemeenten, maar ook voor bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen. Die beschrijft voorkomende situaties en biedt hulp bij het signaleren en aanpakken van grensoverschrijdend gedrag van onder meer religieuze organisaties. Die handreiking is nooit af, nooit definitief en nooit de ultieme oplossing. Maar het helpt wel. Een vrije samenleving vraagt om voortdurend onderhoud.

Geloofsvrijheid is een van onze kernwaarden. Mensen mogen in ons land dus denken en geloven wat ze willen, ook als dat fundamentalistisch is. Dat verbieden we niet. Maar we maken ons wel zorgen over de verspreiding van een onverdraagzame ideologie. Daarom brengen we de salafistische organisaties in kaart en zullen we hun gedrag, financiering en activiteiten in de gaten houden en ingrijpen waar nodig. Net zo als we dat bij andere organisaties, religieus of niet, zullen doen als individuele vrijheden in de knel dreigen te komen.

De Nederlandse democratische rechtsstaat kent niet alleen grondrechten. Vrijheid staat of valt met een grondplicht voor iedereen. Namelijk de plicht om eigen keuzes te maken en hier verantwoordelijkheid voor te nemen. De plicht om jouw vrijheid ook te verdedigen voor een ander. En de opdracht aan alle ouders om altijd te kiezen voor de toekomst van hun kinderen in Nederland.

Lodewijk Asscher is Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en viceminister-president.

 

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in