Het recente wetsvoorstel dat de overheid verregaande controle geeft over religieuze onderwijsactiviteiten, vormt een serieuze bedreiging voor fundamentele rechten. Hoewel het voorstel beweert neutraal te zijn, is het in de praktijk vooral gericht op moskeescholen en andere islamitische instellingen. Dit zet niet alleen de vrijheid van godsdienst onder druk, maar ook het recht van ouders om hun kinderen op te voeden volgens hun eigen overtuigingen. Bovendien tast het de kern van de democratische rechtsstaat aan.
Een aanval op religieuze autonomie
Religieuze gemeenschappen hebben het grondwettelijke recht om hun kinderen op te voeden en te onderwijzen in overeenstemming met hun geloofsovertuigingen. Dit wetsvoorstel dreigt deze rechten te ondermijnen door de staat toe te staan toezicht te houden op de inhoud van religieus onderwijs. De overheid zou daarmee een verregaande zeggenschap krijgen over wat wel of niet acceptabel is binnen religieuze lesprogramma’s. Dit creëert een gevaarlijke situatie waarin de staat zich als morele autoriteit boven de ouders plaats. Het idee dat de overheid beter zou weten wat goed is voor kinderen dan hun eigen ouders, is een directe aanval op de autonomie van religieuze gemeenschappen en ondermijnt het vertrouwen in de overheid.
Discriminatoire focus op islamitische instellingen
Hoewel het wetsvoorstel officieel voor alle religies geldt, blijkt uit de begeleidende stukken dat de nadruk vooral ligt op moskeescholen. Dit bevestigt een patroon van institutionele discriminatie waarin islamitische organisaties disproportioneel vaak het doelwit zijn van toezicht en controles. Het beeld dat wordt gecreëerd is dat islamitisch onderwijs per definitie problematisch zou zijn, wat niet alleen onterecht is, maar ook bijdraagt aan stigmatisering. Door dit voorstel wordt het idee versterkt dat de islam een bedreiging vormt voor de samenleving, wat polariserend werkt en moslims nog verder marginaliseert.
Overmatige bevoegdheden en risico op misbruik
De Inspectie van het Onderwijs zou met deze wet buitensporige bevoegdheden krijgen, waaronder het recht om met politieondersteuning locaties te betreden, lesmateriaal in beslag te nemen en ouders en kinderen te ondervragen. Dergelijke maatregelen doen denken aan een politiestaat en zijn disproportioneel in een democratische samenleving. Bovendien is het risico op willekeur groot, aangezien de wet vage termen gebruikt zoals “ongewenst onderwijs,” zonder duidelijk te maken wat hieronder valt. Dit schept ruimte voor interpretatie en misbruik, waardoor religieuze gemeenschappen zich continu bedreigd kunnen voelen.
Botsing tussen religieuze waarden en overheidsnormen
Het wetsvoorstel stelt dat religieus onderwijs bepaalde “burgerschapsdoelen” niet mag ondermijnen, maar wie bepaalt wat die doelen precies zijn? Religieuze gemeenschappen hebben vaak opvattingen die afwijken van de heersende seculiere normen, bijvoorbeeld over huwelijk, gezin en genderrollen. Dit betekent niet dat zij de samenleving ondermijnen; integendeel, zij dragen bij aan een pluriforme samenleving waarin verschillende visies naast elkaar bestaan. Door afwijkende opvattingen als potentieel gevaarlijk te bestempelen, toont de overheid een gebrek aan respect voor diversiteit en pluralisme.
Onnodig en contraproductief
Er is geen bewijs dat deze wet noodzakelijk is. Bestaande regelgeving biedt al voldoende handvatten om misstanden, zoals haatzaaiende uitspraken of geweldsoproepen, aan te pakken. Dit voorstel voegt niets wezenlijks toe, maar creëert wel een klimaat van wantrouwen en angst. Religieuze gemeenschappen worden gedwongen hun onderwijs aan te passen aan door de staat opgelegde normen, waardoor hun vrijheid ernstig wordt beperkt. In plaats van samenwerking te bevorderen, zet de overheid hiermee in op controle en repressie.
Samen sterk: gezamenlijke oppositie
Deze wet vormt niet alleen een bedreiging voor moslims, maar ook voor andere religieuze gemeenschappen, zoals reformatorische christenen. Zij maken zich eveneens zorgen over overheidsbemoeienis met hun onderwijs. Het is daarom van groot belang dat moslimorganisaties de handen ineenslaan met andere geloofsgroepen om gezamenlijk op te komen voor de vrijheid van godsdienst. Dit fundamentele recht beschermt ons allemaal en moet koste wat het kost behouden blijven.
Conclusie: een gevaarlijke koers
Het wetsvoorstel dat gericht is op toezicht op religieus onderwijs vormt een gevaarlijke inbreuk op de vrijheid van godsdienst en opvoeding. Het versterkt discriminatie, ondermijnt het vertrouwen tussen overheid en burgers, en bedreigt de diversiteit die essentieel is voor een gezonde democratie. De overheid moet dit voorstel heroverwegen en inzetten op dialoog en samenwerking in plaats van dwang en controle. Alleen door te kiezen voor een inclusieve benadering kunnen we bouwen aan een samenleving waarin iedereen vrij is om zijn geloof te belijden en over te dragen aan de volgende generatie.
Bestuur, Raad Marokkaanse Moskeeën Nederland.