Het zal niemand ontgaan zijn hoe het maatschappelijke debat in een onmiskenbaar xenofobe en populistische stijl gevoerd wordt.
Vraagstukken als de vluchtelingen, radicalisering en niet te vergeten, de stijgende werkeloosheid en economische crisis zijn hete hangijzers die smeken om een pragmatische en genuanceerde aanpak.
Maar de politieke partijen worden gedreven door electoraal gewin zonder moreel leiderschap. Ook in de media zie je de teloorgang van de maatschappelijke discours. De sensatie heeft het gewonnen van journalistieke integriteit en waarheidsvinding. In het NRC werd met veel oriëntalistische geleuter de vermeende massale aanranding van blanke vrouwen op nieuwjaarsnacht in Keulen door vermoedelijk ‘Noord-Afrikaanse mannen’ getoond.
De schuldvraag werd voor het gemak terzijde gelegd. Of het nu ging om een georganiseerde aanranding, beroving of een meute dronken opgehitste relschoppende vandalen, ofwel een niet-voetbal-gerelateerde-hooliganisme, deed er niet toe. Wie de daders waren, was al een uitgemaakte zaak. Dat het recht zijn beloop moet krijgen, zat er bij deze sensationele scoop niet in.
De naweeën van Keulen waren maar net voorbij en een volgend vuurtje liep al in een politiek debat over een allochtone Kamerlid dat allerlei racistische en denigrerende opmerkingen toegeslingerd krijgt. Khadija Arib heeft een couscousaccent, horen we in een parlementaire setting. Achterbaks is hoe de ordinaire roddel in de oren van journalisten wordt toegefluisterd. Anonieme Kamerleden die in het geniep racistische opmerkingen maken, het is een veelzeggende teken aan de wand.
Wanneer een debat, door haatzaaierij en racisme vergiftigd wordt, spreken we van een terminale fase, het stadium van een gepolariseerd dispuut voorbij. Politici hebben een voorbeeldfunctie en dienen in die hoedanigheid niet Bargoens te praten. Uit deze populistische kweekvijver komen dan ook de freaks die met veel bombarie van zich laten horen bij noodopvangbijeenkomsten en azc-protesten.
In Woerden werd een noodopvang bestormd door mannen die ik voor het gemak PVV’ers noem. Ze fokken elkaar op via app-groepen, om asielzoekers, die ze allemaal als moslims kwalificeren, een lesje te leren. Bij een andere bestorming van een noodopvang ergens in dit tolerante kikkerlandje moest zelfs een politiebusje het ontgelden die door de relschoppers demonstratief in de fik werd gestoken. Logica is ver te zoeken.
Ook hebben ze absoluut geen besef hoe het leven van een vluchteling in Nederland eruit ziet. Een andere verklaring voor hun tomeloze jaloezie is niet te vinden. Deze boerenknuppels denken echt dat vluchtelingen in de watten worden gelegd en een 50-cent lifestyle leiden. Niets is minder waar.
Iedereen die een kijkje in een vluchtelingenopvang heeft genomen, weet dat het getraumatiseerde vluchtvolk het allesbehalve gemakkelijk heeft. Het leven daar gaat niet over rozen. Veel pijnlijker is als een groepje onbehouwen en onbeschaafde individuen hun instinctieve overlevingsdrang geen warm hart toedragen.
De oproep tot verzet van de PVV maakt een onvergeeflijk wezenloze indruk, van een ongelofelijke naïviteit. Hier buit een populistische beweging de sociale en economische onvrede uit om electorale winst over de rug van de argeloze vluchtelingen binnen te slepen. Het volk moet zeker in verzet komen, maar wel tegen het zaaien van verdeeldheid en het aanstichten van de openbare onrust.
Een sociale groep tot een zondebok maken en ze de schuld geven voor alles wat niet goed gaat, is niet nieuw. Maar over het algemeen gebeurt dit alleen in ondemocratische landen onder toeziend oog van een nietsontziende despoot. We gaan ervan uit dat het alleen in landen kan gedijen met een machtsstructuur dat geschoeid is op een verdeel-en-heers strategie.
Wat we vaak vergeten, is dat vrijheid en gelijkheid als pijlers van een rechtsstaat, niet vanzelfsprekend zijn. Er is in hard gevochten voor dit gemeengoed. Maar waakzaamheid blijft geboden. “Dit nooit weer” zei men na de Tweede Wereldoorlog. Zeventig jaar later klinken de fascistische credo’s weer. Tijdens demonstraties van de Pediga-beweging worden racistische kreten verkondigd die weinig aan de verbeelding overlaten. Afdoen als schreeuwlelijke neonazi’s terwijl de onverdraagzaamheid alom welig tiert, is pas naïef.
De Zwarte Piet-discussie is exemplarisch voor hoe ingeburgerd dit racistisch fenomeen is, een niet op zichzelf staand geval. Het is meer dan een discussie over het verdwijnen of juist niet van het zwarte knechtje van Sint-Nicolaas. Dit erfgoed is onlosmakelijk verbonden met een zwarte hoofdstuk uit onze Nederlandse geschiedenis, dat staat buiten kijf. Dankzij deze discussie wordt de ‘dirty little secret’ en de uitwassen van een goed weggestopte slavernijverleden ontrafeld en bloot gelegd.
Het doodzwijgen van deze morele mankementen is funest voor het samen leven. Ongetwijfeld wordt het maatschappelijke debat hierdoor op de spits gedreven en radicalisering in de hand gewerkt. Maar de linkse partijen, die een lange traditie hebben in het beschermen van de rechten van minderheden, zwichten voor de toenemende rechts-extreme tendensen in zowel de politieke arena als onder een ontevreden deel van de autochtone bevolking.
De socialisten waren ooit de waakhonden van de beschaving. Ongemerkt zijn ze door de heersende aversie tegen het multiculturalisme naar rechts opgeschoven.
Het wordt tijd dat het linkse spectrum de socialistische waarden in ere herstelt. Zij hebben de morele plicht om bij te dragen aan een debat dat de groepen in de samenleving dichter bij elkaar brengt. Bruggen bouwen met breed gedragen maatschappelijke initiatieven hebben we nodig. Het is niet te laat om een lans te breken voor sociale gelijkheid en een rechtvaardige(re) samenleving.