donderdag 16 januari 2025
4.4 C
Staphorst

Palestijnen boos op GroenLinks

Palestijnen zijn boos op fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer. Reden is de onverwachte steun aan een motie vóór de controversiële IHRA-definitie van antisemitisme.

Palestijnen vinden de politieke steun niet nodig en onverstandig, omdat pro-Israël-organisaties bewust gebruik maken van de IHRA-definitie om critici van Israëls Palestinapolitiek te belasteren en monddood te maken.

De Tweede Kamer fractie stemde bovendien tegen de wens van het partijcongres die een IHRA-motie verwierp. Van de deelnemers aan het GroenLinks-congres stemde 66 procent tegen de IHRA-motie, die onder leiding van Nils Mollema was ingediend. 

Het partijbestuur gaf in een toelichting drie redenen waarom de eigen fractie de SGP-motie onverwacht heeft gesteund:

Punt 1: ‘we vinden het als fractie van groot belang dat er krachtiger wordt opgetreden tegen groeiend antisemitisme’.

Punt twee: ‘we kunnen en willen daarbij niet voorbij gaan aan het feit dat de genoemde definitie, ondanks de bezwaren die GroenLinks daartegen heeft, op brede steun in het parlement kan rekenen’.

En als laatste: ‘we hebben er het volste vertrouwen in dat het OM en de rechterlijke macht in ons land zeer goed in staat zijn om kritiek op het beleid van Israël te scheiden van uitingen van antisemitisme’.

Volgens The Rights Forum, opgericht door oud-premier Dries van Agt, zijn de drie redenen van het partijbestuur drogredenen en schrijft op haar website de volgende reactie;

De eerste punt van de partijbestuur creëert een valse tegenstelling, door te suggereren dat de IHRA-kritische motie van Mollema c.s. een krachtiger optreden tegen groeiend antisemitisme in de weg zou staan. De motie doet echter op geen enkele manier afbreuk aan het belang van de strijd tegen antisemitisme; er wordt juist in onderstreept dat die strijd ‘ieders aandacht en steun verdient’. Wát ter discussie staat is niet of antisemitisme moet worden bestreden, maar of de IHRA-definitie daarbij helpt of hindert. De praktijk toont aan dat het laatste het geval is.

De tweede drogreden wijst op de ‘brede steun in het parlement’, waarop de IHRA-definitie kan rekenen. Hier verschuilt het partijbestuur zich angstvallig achter de opstelling van andere partijen – in schril contrast met de autonomie die GroenLinks bij standpuntbepalingen op andere dossiers etaleert.

De derde reden ontbeert elke logica. De SGP-motie van 1 december 2020 roept ertoe op de IHRA-definitie in te zetten ‘in de opsporing en vervolging van antisemitisme’, en dringt er daarmee feitelijk op aan op deze vermenging binnen de rechtsstaat ingang te doen vinden. Het rijmt en past dan ook niet dat GroenLinks vervolgens de verantwoordelijkheid afschuift op het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht, in ‘het volste vertrouwen dat het OM in ons land zeer goed in staat zijn om kritiek op het beleid van Israël te scheiden van uitingen van antisemitisme’.