Mijn vorige kroniek onder de titel ‘Volksverlakkerij vermomd als symposium’ was vooral gebaseerd op het vergelijkend onderzoek van Lisa Hajjar uit 2006 naar Israëlische en Amerikaanse doctrines voor humanitair recht.
In beide doctrines worden beleid en praktijken gepresenteerd als zouden die wettelijk, rechtvaardig en noodzakelijk zijn. Ze vormen echter een uitzondering in de wereld.
Hajjar geeft een analyse van de Israëlische invloed op de Amerikaanse ‘wettelijke’ onderbouwing van de War on Terror en enige gruwelijke praktische gevolgen hiervan.
Bush Junior beperkte zijn beleid niet tot één land, maar presenteerde het als een zaak die wereldwijd uitgevochten moest worden. Daarmee werd een geheel nieuwe juridische doctrine ontworpen, een zogenaamd nieuw paradigma, alsof deze was gebaseerd op proefondervindingen. Het was een excuus om aloude gebruiken en wettelijke precedenten terzijde te schuiven, alles om islamitische terroristen, staten en groeperingen die hen steunen, te bestrijden. Bij het oorlogvoeren kunnen zo allerlei soorten misdaden worden begaan die de schijn hebben van wettelijk toelaatbaar te zijn. Deze nieuw ingevoerde ‘legaliteit’ wordt in de internationale gemeenschap van deskundigen in het internationaal recht niet erkend.
Israël heeft aan de ontwikkeling van het nieuwe paradigma, dat helemaal niet zo nieuw was, bijgedragen. Het steunde op een Israëlische doctrine uit de tweede helft van de zestiger jaren. Deze interpretaties verschaften eerst Israël en later de VS onbeperkte macht in de toepassing in tijden van oorlog. Het Internationaal Humanitair Recht (IHR) is daarbij niet van toepassing. Wie zich met terrorisme inlaat, wordt al zijn rechten ontnomen.
Tijdens de Tweede Intifada (van september 2000 tot najaar 2004) bepaalde Israël de strijd tegen ’terrorisme’ op de Westoever en in Gaza als een wettelijk terra nulla; een niemandsland. Omdat de oorlog gevoerd werd tegen opstandelingen en niet tegen één of meerdere staten, werd het beschouwd als een oorlog zonder precedenten.
De VS namen deze benadering over. Daarmee kreeg de War on Terror een treffende overeenkomst met de Israëlische operaties tijdens de Tweede Intifada.
De gevolgen zijn nog steeds huiveringwekkend. We zijn grootschalige misdaden, gepleegd door de VS en door Israël, bijna als normaal of zelfs als wettelijk toegestaan gaan beschouwen. De illegal combattant, ofwel de ‘illegale strijder’, is totaal rechteloos. Hij belandt in een juridisch zwart gat, zowel in het Israëlische militaire ‘rechtssysteem’, als in Amerika’s Guantanamo Bay. In dit bewust gecreëerd juridisch niemandsland zijn ook allerlei vormen van mishandeling toegestaan.
Palestijnen worden door Israël vaak wederrechtelijk overgebracht naar Israëlische gevangenissen waar velen, ook kinderen, zwaar worden gemarteld. Verdachten van terrorisme kunnen door de VS worden doorgezonden naar geheime locaties in derde landen waar zij -meer nog dan de VS zichzelf permitteren- worden gemarteld, niet zelden tot de dood er op volgt;
Standrechtelijke executies -in de VS sinds 1977 verboden- zijn in 2002 weer ingevoerd. De VS hebben duizenden vermoord onder de gebruikelijke Israëlische rechtvaardiging: de executie kon plaatsvinden, zelfs in een land waarmee de VS (of Israël) niet mee in oorlog is. Executie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, want “arresteren is onmogelijk”.
Amerikaanse politici en militairen zijn verzot op bewapende drones bij moordaanslagen, met als collateral damage het aantal gedode bijstaanders dat vele malen hoger is dan het aantal beoogde slachtoffers.
Geen enkele Israëlische soldaat werd vervolgd voor de moord door de Israel Defence Forces van 5.500 Palestijnen en tien buitenlanders op de Westoever, in Gaza en in Oost-Jeruzalem. Gemiddeld één moord per dag was dat van september 2000 tot november 2015, de doden in Gaza van de oorlogen van 2009 en 2014 niet inbegrepen.
Tenminste 1.885 van de slachtoffers waren kinderen. Israëlische standrechtelijke executies worden uitgevoerd onder het mom van targetted prevention. Moordaanslagen met drones: ’the sexiest trend in counterterrorism’. Deze worden in Israël niet gepubliceerd. Ngo’s schatten dat 37% van de gedode Palestijnen tijdens het laatste offensief tegen Gaza werd uitgevoerd met drones.
De zogenaamde Israëlische en Amerikaanse rechtssystemen zijn niet bedoeld om het recht te dienen. Het zijn schijnconstructies die het IHR omvormen voor binnenlandse doeleinden. In dat proces wordt het humanitaire karakter van dat recht om zeep geholpen. Het doel is om voor politieke doelstellingen onder het IHR verboden middelen te legitimeren en de deur wijd open te zetten voor het plegen van grootschalige overheidsmisdaden.
Daar is een hoge prijs aan verbonden. Het hoofddoel van het IHR is, zegt Lisa Hajjar, om ‘humanitaire’ oorlogsregels en ‘menselijke behandeling’ van gevangenen te definiëren. Als machtige staten uitzonderingen creëren en de regels van de Genève Conventies negeren, worden de wettelijke fundamenten van ‘humaniteit’ zelf uitgedaagd, met als uitkomst dat sommige mensen geen enkel wettelijk recht hebben. Bij gevolg wordt hen hun status als ‘menselijk’ onthouden.
Laten we niet alleen denken aan de toekomst van het IHR, maar vooral aan de werkelijke betekenis van humaniteit in oorlogstijden. Israël en de VS hebben afscheid genomen van een belangrijk kenmerk van beschaving: menselijkheid.
Jan Wijenberg is oud-diplomaat en politiek activist. Wijenberg was onder anderen ambassadeur in Jemen, Tanzania en Saoedi-Arabië. Hij was tot eind 2009 bestuurslid van de Stichting Stop de Bezetting die zich inzet voor een rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden-Oosten op basis van het internationale recht.