In de nacht van 9 op 10 november 1938 werden in nazi-Duitsland 1.500 synagogen vernield, 400 joden vermoord en 30.000 joodse mannen naar concentratiekampen gedeporteerd. De nacht ging de geschiedenisboeken in als de Kristallnacht. Het wordt ook wel de nacht van het gebroken glas genoemd, een term die verwijst naar de vele gesneuvelde ruiten van Joodse huizen, synagogen en winkels.
In de Portugese Synagoge in Amsterdam vond op dinsdag 9 november om 16.30 uur de Nationale Kristallnachtherdenking plaats. Kamervoorzitter Vera Bergkamp was aanwezig namens de Tweede Kamer en hield een toespraak.
Hieronder kunt u de integraal tekst lezen.
Dames en heren,
Vandaag herdenken we de Kristallnacht. Een woord dat huiveringwekkende beelden en indringende geluiden oproept. Rinkelend stukgeslagen glas van winkel-etalages en de ramen van gebedshuizen. Synagoges waar de vlammen uitslaan. Nazi-sympathisanten die hun joodse medeburgers de schrik van hun leven bezorgen, dronken van agressie.
Waar het woord Novemberpogrom verwijst naar het gruwelijke feit, verklankt Kristallnacht de pijnlijke beleving daarvan.
Joseph Wolfraht uit Frankfurt, toen een jongen van zes jaar, vertelt hierover in het boek ‘Kristallnacht, voorspel van de vernietiging’ (en ik citeer):
“De Hitlerjugend drong binnen in Joodse huizen, maar wij werden gewaarschuwd. Mijn moeder nam me mee naar het appartement van mijn oom boven ons huis. We verstopten ons in de badkamer.
Uiteindelijk drongen ze toch naar binnen en we hoorden het geluid van rinkelend glas en meubilair dat overhoop werd gegooid. Ze kwamen naar boven en vonden ons. Omdat er geen mannen waren lieten ze ons met rust.
Toen ze weg waren, gingen we terug naar beneden, naar ons appartement, en troffen daar de boel leeggeroofd aan.
Het eerste wat ik zag, was een garderobekast die op de vloer lag van de hal. Met mijn speelgoedtrein – stukgeslagen – er bovenop”
Al vanaf 1933, als Hitler de macht grijpt verschijnen er jaarlijks nieuwe wetten die Joden het vrij ademen bemoeilijken. Grote en kleine wetten, gelijk in hun wreedheid. Zo worden er in de grote Duitse steden, boekjes verspreid met alle namen en adressen van joodse bewoners. Voor nazi-aanhangers is het een vrijbrief om hen te pesten, te vernederen, tot geweld aan toe.
En dan volgt in 1938 de Kristallnacht.
In steden en dorpen over heel Duitsland en Oostenrijk worden talloze Joodse inboedels, winkels en gebedshuizen vernield. Duizenden joden worden doodgeschoten, gevangen gezet of afgevoerd naar concentratiekampen. Het moet de suggestie wekken van een spontane volkswoede. Maar niets is minder waar.
Het overdonderende geweld van de ene groep tegen de andere wordt ook nu georkestreerd. Zo krijgen brandweerlieden en politiemensen van staatswege de instructie om niet in te grijpen. Voor het eerst toont het nazi-regime aan de wereld zijn ware gezicht. Een dictatuur, volkomen grenzeloos.
Grenzeloos in haat en geweld tegen een bepaalde bevolkingsgroep. Grenzeloos in het kweken van wantrouwen tegenover het democratische systeem. En grenzeloos in de tactieken om massa’s niet-Joodse burgers daarin mee te slepen. Dat is de schok die de Kristallnacht teweeg brengt. Een paukenslag – als overgang naar de volgende delen van de macabere symfonie die ‘Holocaust’ heet.
Ook in ons land wordt de paukenslag gehoord. Er is luide verontwaardiging in de kranten. Maar de slagschaduw die het vooruit werpt, zien de meesten niet. Een uitzondering is de Amsterdamse dichter Ed Hoornik, die dat in zijn gedicht ‘Pogrom’ uit 1938 als volgt verwoordt:
– Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
De Jodenbreestraat is een diep ravijn;
ik zie mijn schaduw dansen op de wanden.
– Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
De Duitsers trekken inderdaad – 1,5 jaar later – het spoor door naar Nederland. En slepen het systematisch uitsluiten en uitroeien van groepen mensen, als monster met zich mee.
De Jodenbuurt, waarover Hoornik dichtte, wérd een ravijn. Symbool voor de 102.000 Joden, Sinti en Roma die vanuit ons hele land werden weggevoerd en nooit meer terugkwamen. Hun namen staan gegraveerd in de bakstenen van het Nationaal Holocaust Namenmonument aan de Weesperstraat. Een indrukwekkende plek om de herinnering aan hen levend te houden.
Dat doen we ook vandaag. Vandaag herdenken we de Kristallnacht. We luisteren naar verhalen van overlevenden. En reflecteren op wat de Tweede Wereldoorlog ons kan leren. Vaak richten we ons daarbij op hoe het eindigde. Kristallnacht geeft zicht op wat daar aan vooraf ging.
Hitler wist grote groepen burgers warm te maken voor een samenleving waarin zij het beter zouden krijgen. Zette ze op tegen een hele bevolkingsgroep – in vredestijd. Hij overtuigde ze er ook van dat één dictatoriale leider te verkiezen was boven de macht van gekozen volksvertegenwoordiging. En verspreidde een boodschap van haat tegen de ander en van wantrouwen tegenover de democratie.
Hoe voorkomen we dat mensen zich opnieuw mee laten slepen in zo’n haatdragende boodschap?
Die vraag houdt mij bezig.
Alles begint met een krachtig ‘nee’ tegen discriminatie en respect voor onze grondwet; het te allen tijde toepassen van het gelijkheidsbeginsel. En daar voeg ik nog iets aan toe: nader bij elkaar komen, samenwerken.
Ik zie de laatste tijd steeds vaker dat mensen op hoge toon, voortdurend naar elkáár wijzen. Zonder samen verder te komen. Ik zie veel minder dat er naar elkaar geluisterd wordt. Dat we ons werkelijk verdiepen in wat de ander drijft. Sociale media versterken die tegenstellingen vaak – waardoor de morele grenzen kunnen vervagen. Oordelen wordt dan vèroordelen, discussiëren wordt beledigen – soms zelfs eindigend in haat. Zonder zelfs iemand te kennen, te bevragen, te willen weten wat iemand beweegt.
In een democratie heb je elkaar nodig. Moet je het samen doen, hoe verschillend we ook zijn. Moet iedereen mee kunnen doen. Scheidslijnen, te grote verdeeldheid tussen mensen, ongelijke kansen kan dat in de weg staan. En iemand die mij daarbij – ook vanwege ‘mijn zijn’ en mijn achtergrond – inspireert is Harvey Milk. Zoon van joodse ouders die in de jaren ’20 van de vorige eeuw Litouwen, waar veel antisemitisme was, verlieten om naar New York te emigreren.
Harvey ontdekt tijdens zijn jeugd dat hij homoseksueel is. En vraagt hierover raad aan de rabbijn. Deze antwoordt hem: ‘je hoeft je geen zorgen te maken over hoe je je leven vormgeeft, zolang je het idee hebt dat je het goede doet.’
Hij komt voor zichzelf uit, wordt politicus en bestrijdt de enorme haat waar de homogemeenschap in zijn tijd mee te maken krijgt. Hoogtepunt uit zijn carrière is als hij een wet weet tegen te houden die docenten verbiedt les te geven als ze homoseksueel zijn. Drie weken later wordt hij doodgeschoten.
Maar Harvey Milks invloed op de internationale homobeweging is blijvend. Omdat hij hoop gaf als antwoord op de haat. In een beroemde speech die hij hield, nadat hij was verkozen als politicus, zegt hij dan ook – vrijvertaald:
‘Alleen door de dialoog te blijven voeren, kun je de muren van haat afbreken die tussen jou en de ander kunnen staan.’ Dat was zijn manier om het goede te doen. En zichtbaar durven zijn wie je bent. Als politicus in gesprek blijven om begrip te kweken. Muren tussen jou en de ander slechten.
Op herdenkingen wordt vaak gezegd dat we onze democratie, en de waarden die daarbij horen, moeten koesteren. Daar ben ik het natuurlijk mee eens. Maar we moeten ook – met z’n allen – de oren openhouden voor de echo’s van de paukenslag. Discriminatie en antisemitisme, in welke vorm dan ook, bestrijden.
Zoals Harvey Milk dat deed, door de dialoog aan te gaan. Kijken hoe we de betrokkenheid van mensen vergroten, ook als ze mijlenver van ons af staan. Hoop geven. Dat is wat de geschiedenis van ons vraagt.
Een grote verantwoordelijkheid, ook voor de politiek. Altijd blijven zoeken naar eenheid in verscheidenheid – de hartslag van onze democratie.
Dat is onze voortdurende opdracht