Er zijn grote verschillen in het gebruik van de jeugdzorg naar etnische herkomst. Dat blijkt uit een analyse die Kennisplatform Integratie & Samenleving maakte van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Het relatieve gebruik van de jeugdzorg is met afstand het hoogst onder jeugdigen van Antilliaanse herkomst.
Bijna 18% van hen gebruikt een van de vormen van jeugdzorg. Van de jeugdigen van Surinaamse herkomst maakt 14% gebruik van jeugdzorg. In de eerstelijns jeugd-ggz zijn jeugdigen van Surinaamse herkomst ondervertegenwoordigd, en in mindere mate geldt dit ook voor de lvb-zorg zonder verblijf.
Jeugdigen van Turkse herkomst maken relatief minder gebruik van jeugdzorg, met 8% het minst van alle groepen. Zij zijn alleen oververtegenwoordigd in de jeugdreclassering. Vooral van de jeugd-ggz, de residentiële jeugdzorg en de pleegzorg maken Turkse jeugdigen relatief minder gebruik en, in mindere mate, ook van voogdij, ambulante en jeugd-lvb-zorg.
Het beeld onder jeugdigen van Marokkaanse herkomst komt goeddeels overeen met dat onder Turkse jeugdigen. In totaal maken relatief weinig Marokkaanse jongeren gebruik van jeugdzorg: 9%. Zij zijn ondervertegenwoordigd in de jeugd-ggz, in de eerstelijns jeugd-ggz zelfs sterk, en in iets mindere mate ook in de jeugd-lvb, de voogdij en de pleegzorg.
Marokkaanse jeugdigen zijn sterk oververtegenwoordigd in de jeugdreclassering, licht oververtegenwoordigd in de ambulante jeugdzorg, dagbehandeling en bij OTS-maatregelen.
Verklaringen
Bij jeugdigen van Antilliaanse en Surinaamse herkomst ligt de verklaring voor het relatief hoge gebruik waarschijnlijk in het vaker voorkomen van opvoed- en opgroeiproblemen, en van risicofactoren voor deze problematiek.Op basis van dezelfde factoren zou ook voor jeugdigen van Turkse en Marokkaanse herkomst een relatief hoog gebruik van jeugdzorg mogen worden verwacht.
Op basis van eerder onderzoek is er een aantal factoren dat het ondergebruik bij deze groepen verklaart: wantrouwen en angst voor de hulpverlening, het minder snel (h)erkennen van bepaalde problemen, maar ook onbekendheid met de hulpverlening. Ook de beperkte cultuursensitiviteit van voorzieningen en professionals speelt volgens eerdere onderzoeken een rol.