‘Discrimineert u weleens?’ vroeg de psycholoog. ‘Jazeker,’ antwoordde ik resoluut. ‘Iedereen heeft voorkeuren, en ook ik ontkom er niet aan om hierbij soms mensen te benadelen.’ Ik had mij voorbereid op dit gesprek en ik wist dat als ik op deze vraag ontkennend zou reageren, er prompt een vervolgvraag zou komen. Iets als: ‘U loopt op straat en er suist vanachter een baksteen rakelings langs uw hoofd. U draait zich om en ziet twee mensen wegrennen. Een man in een driedelig grijs kostuum met een chique aktetas rent de ene kant op en een jonge Marokkaanse puber met opgeschoren haar gekleed in een bomberjack en witte sportschoenen rent de andere kant op. Wie gaat u achterna?’ Die vraag werd mij dus niet gesteld, maar ook hierop zou ik naar waarheid hebben geantwoord. Ik zou hebben gezegd dat ik de Noord-Afrikaanse jongen achterna gegaan zou zijn. Waarom? Omdat vanuit mijn referentiekader het aannemelijker is dat een puber een steen naar een agent gooit dan een man in driedelig grijs met een aktetas. Het hoeft geen correcte aanname te zijn, maar als je in een dergelijke situatie een snelle keuze moet je maken, is je referentiekader het enige wat je hebt.
Deze psychologische test speelde zich 25 jaar geleden af in het lsop, het Landelijk Selectie- en Onderwijsinstituut Politie te Hilversum en was onderdeel van mijn sollicitatie bij de Gemeentepolitie Rotterdam. Ik moest eraan terugdenken toen ik onlangs in een landelijk dagblad een artikel las over ‘etnisch profileren’ bij de politie. In het stuk werd het onderzoek van Amnesty International genoemd waarin wordt gesteld dat de Nederlandse politie zich ‘stelselmatig’ schuldig maakt aan etnisch profileren. Vorsers van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap waren het niet eens met deze bevindingen en ook onderzoekers van de Universiteit Leiden keerden zich tegen de conclusie van Amnesty. Dat Leidse onderzoek ligt nu zelf onder vuur en in elk geval was cultureel antropoloog (en luis-in-de-pels van de politieacademie) Sinan Cankaya het wel eens met Amnesty. Volgens hem gaan Nederlandse agenten met een ‘selectieprofiel’ de straat op. En enige tijd geleden riep rapper en docent Gideon Everduim (bij fans bekend als Gikkels uit de Bijlmer) tijdens een debat in de Balie te Amsterdam (met onder anderen hoofdcommissaris Pieter-Jaap Aalbersberg) dat de politie ‘bewust wordt opgezet’ tegen jongeren van minderheden en dat er dus sprake is van ‘institutioneel racisme’.
Tsja, het feit dat ik 25 jaar rondloop binnen het politiebedrijf, wil natuurlijk niet zeggen dat ik de wijsheid in pacht heb inzake dit onderwerp. Misschien juist wel niet, maar stelselmatige discriminatie of bewust etnisch profileren bij de politie, laat staan ‘institutioneel racisme’, herken ik geenszins. Op alle plekken waar ik in de afgelopen kwart eeuw heb gewerkt (Rotterdam, Utrecht en Amsterdam), hebben mijn superieuren altijd gehamerd op Artikel 1 van de grondwet (het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod), op het respecteren van ieder individu en op de gevaren van beroepsdeformatie. Ik heb heel wat collega’s de laan uit zien vliegen die dit aan de dienstlaars lapten. Natuurlijk komt discriminatie binnen de politie voor, maar niet stelselmatig en al zeker niet gestuurd.
De politie is simpelweg een afspiegeling van de samenleving. Naast agent zijn wij ook gewoon burger. We lezen dezelfde kranten, zien dezelfde televisieprogramma’s en luisteren naar dezelfde politici als ieder ander. Ook binnen de politie heb je mensen die zich politiek rechts, links of ergens in het midden bewegen. Ik heb ontelbare surveillances gedraaid met ontelbare collega’s. Soms onwaarschijnlijke horken, ja ook een enkele racist, maar voor veruit de meeste durf ik mijn handen in het vuur te steken. Zeker in de grote steden komt de etnische samenstelling van het personeel trouwens meer en meer in overeenstemming met de bevolking. Vorige week nog draaide ik een dienst met negen collega’s, van wie twee met een Turkse, vier met een Surinaamse, één met een Marokkaanse en één met een Indonesische achtergrond, aangevuld met één blanke Nederlander. Terry, mijn Surinaamse collega was chef van dienst. Kom daar maar eens om bij de universiteit, bij de dagbladen of bij de tv.
Voor de politieleiding en op het ministerie is diversiteit zelfs prioriteit nummer één. Mijn zoon van achttien wil ook graag politieman worden en heeft laatst gesolliciteerd. Na een zeer lange sollicitatiestop waren er enkele maanden geleden voor Amsterdam zeven (7!) vacatures opengesteld. Onder de honderden sollicitanten kregen minderheidsgroepen voorrang. Bij voorbaat zouden de kansen van mijn zoon, ondanks zijn uitstekende kwalificaties, nul zijn. Toen ik begin jaren negentig bij de Gemeentepolitie Rotterdam solliciteerde, was dat al zo. In Rotterdam hadden ze om de diversiteit binnen hun korps te versnellen het ‘TM project’. Voor een grote groep Turken en Marokkanen zouden de taaleisen naar beneden worden bijgesteld. Zij kregen ‘bij gelijkte geschiktheid’ voorrang op autochtone mannen. Er werden circa negentig mensen van Turkse en Marokkaanse komaf aangenomen. Velen van hen moesten hun toenmalige banen opgeven. Na 18 maanden opleiding bleken minder dan dertig de eindstreep te hebben gehaald. Dat zegt niets over die mensen, maar wel over de procedure. Het is gewoon lastig om kwalitatief goed en divers personeel te krijgen binnen de politie. Om aan de diversiteitsnormering te voldoen, zijn in het verleden wel collega’s de straat op gestuurd die daar eigenlijk nog niet rijp voor waren. Zo hoorde ik eens tijdens een nachtdienst over de mobilofoon roepen: ’Gabé gabé (HB, HB), de boef is op de dakkie, de boef is op de dakkie.’ De betreffende collega was een buitengewoon intelligente en geschikte kerel, maar tijdens hectische momenten echt onverstaanbaar.
Meer diversiteit juich ik enorm toe. Op de werkvloer blijft men scherp en het houdt de discussie over etnische vraagstukken levendig. Neem alleen de ‘zwarte pietendiscussie’. Binnen ons bureau werken felle voor- en tegenstanders van Zwarte Piet. Het mooie is dat mijn huidige twee chefs (twee dames, en voor mij de fijnste leidinggevenden uit mijn carrière) alle ruimte geven voor dergelijke debatten. Meer dan eens zijn discussies over etniciteit ronduit leerzaam. Zoals vorig jaar, toen ik door mijn collega Hicham op de vingers werd getikt. ‘Waarom noteer je het kenteken van die auto? Omdat er Marokkanen inzitten?’ vroeg hij gepikeerd. ‘Nou Hicham,’ zei ik, ‘ik noteer dat kenteken omdat ik jonge gasten in een Mercedes cabriolet met een waarde van ruim 150.000 euro een afwijkende combinatie vind. Als er getatoeëerde blanke voetbalsupporters in hadden gezeten, had ik het kenteken ook genoteerd.’ Hij begreep mijn antwoord wel, maar vertelde wat hem dwars zat. Hicham is zelf een autoliefhebber en kort geleden had hij na lang sparen zijn droomauto kunnen kopen, een Audi a4, tweedehands in zijn geval. Vanaf het moment dat hij trotse bezitter was van zijn speeltje, werd hij door agenten die hem niet kennen als collega in zijn eigen woonwijk dagelijks aan de kant gezet. Waarschijnlijk vanuit dezelfde motivatie als ik. Hicham vertelde me hoe grof en tactloos hij dan vaak werd aangesproken. Hij woont in Nieuw-West, een multi-etnische buurt in Amsterdam, waar Mohammed B. ook opgroeide. De relatie tussen de politie en de plaatselijke jeugd, veelal met Marokkaanse roots, is er ronduit slecht.
Uiteraard is dit een weinig professionele en kwalijke houding van deze agenten, maar het is ook duidelijk dat etnisch profileren in zo’n buurt sneller op loer ligt dan in een witte welvaartswijk. Hoewel Hicham begrijpt hoe het werkt, maakt dat de werkelijkheid niet minder pijnlijk. Maar het was goed dat hij deze zaak op tafel legde, want er is geen betere leermeester dan de realiteit.
De psycholoog die mij 25 jaar geleden interviewde tijdens mijn selectie, complimenteerde mij na afloop met mijn antwoorden. ‘Ik denk dat jij er wel komt. Blijf altijd knokken om vast te houden aan de waarden en normen die je mij vandaag hebt laten zien. Ze zullen in dit werk danig op de proef worden gesteld.’ – Zijn woorden heb ik ter harte genomen en toegepast als mijn moreel kompas uit het lood dreigde te schieten. Het heeft er in elk geval voor gezorgd dat als ik de straat op ga, ik mij terdege bewust ben van mijn eigen vooroordelen.
Jack Druppers is politieman in Amsterdam. Hij werkt al ruim 25 jaar bij de politie, de laatste jaren als wijkagent in Amsterdam-Oost. Voor zijn project Politiekids ontving hij een landelijke award voor beste buurtproject en werd hij genomineerd voor de Hein Roethofprijs. Het bovenstaande verhaal verscheen onlangs in het Hollands Maandblad. Met dank aan de Stichting Waardering Erkenning Politie.